Aanbieders jeugdhulp in het gelijk gesteld in kort geding – Aanbestedingsnieuws

Aanbieders jeugdhulp in het gelijk gesteld in kort geding

De kort gedingrechter heeft een voor de jeugdzorgverleners gunstige uitspraak gedaan naar aanleiding van de aanbesteding jeugdzorg. De rechter is er goed voor gaan zitten en bekijkt onder meer zeer inhoudelijk in hoeverre het veel gebruikte Berenschot rapport lokaal kan worden toegepast. Ook valt hem op dat verschillende definities gehanteerd worden voor overheadkosten en overige kosten.

Deze details zijn van belang omdat de zorginstellingen zo alsnog door feitelijke onduidelijkheden in de tarifering, jeugdzorg-instellingen gedwongen worden in te schrijven onder de kostprijs op de aanbesteding.

De 10 gemeenten van de regio Haaglanden, waaronder de gemeente Den Haag, zijn in april 2019 een gezamenlijke procedure gestart voor inkoop van jeugdhulp voor de periode 2020-2024. Volgens de gemeenten zijn de door hen in die inkoopprocedure gehanteerde tarieven reëel en noodzakelijk om de

©FNV 2018

jeugdhulp efficiënter en effectiever te maken.

Jeugdformaat en 11 marktpartijen hebben een kort geding gevoerd tegen de gemeenten om deze tarieven aan te passen. Volgens de jeugdhulpaanbieders zijn de tarieven juist te laag en niet kostendekkend. Zij stellen dat zij niet langer in staat zijn goede jeugdhulp te verlenen als de tarieven niet worden aangepast en dat zij dan structureel verlies lijden.

De Haagse voorzieningenrechter komt onder meer tot de conclusie dat verschillende definities worden gehanteerd bij de diverse cijfers en percentages waar de gemeenten hun tarieven op baseren. Daardoor worden als het ware ‘appels met peren vergeleken’. Daarnaast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met regionale en organisatie-specifieke aspecten die van invloed zijn op de kostprijs van de jeugdhulp. De 10 gemeenten moeten daarom opnieuw naar de tarieven kijken voor de inkoop van jeugdhulp en deze in overeenstemming brengen met de Jeugdwet, zodat de tarieven alsnog kostendekkend en reëel worden.

Interessante overwegingen uit de uitspraak:

 

  • H10 wil een maximaal overheadspercentage maar het rapport Berenschot heeft op onderdelen geconstateerd dat het sterk verschilt wat meetelt als overhead, onduidelijkheid over het verschil tussen overhead en overige kosten, en geen rekening is gehouden met lokale omstandigheden.

De H10-gemeenten hebben nagelaten om in de onderhavige aanmeldingsprocedure daar voldoende helderheid over te verschaffen. Hun stellingname over het door Parnassia gehanteerde percentage heeft die onduidelijkheid juist versterkt. De H10-gemeenten stellen dat uit het rapport Rebel Parnassia een percentage volgt van 66,7%. Dat wordt echter door Parnassia betwist. Zij komt op 44,1 % op basis van hetzelfde rapport. Dat maakt eens te meer duidelijk dat er sprake is van een gebrek aan duiding van cijfers, waarbij het de vraag is of wel dezelfde berekeningsmethodiek wordt gehanteerd. Het ligt op de weg van de H10-gemeenten om voldoende inzichtelijk te maken wat in de aanmeldingsprocedure precies onder overhead wordt verstaan en waarom het door hen gehanteerde percentage aan overhead kostendekkend is. Dat hebben zij vooralsnog onvoldoende gedaan.

 

  • Parnassia stelt dat zonder een post indexering de overheid niet voldoet aan zijn OVA-verplichting tot verheidsbijdrage in de arbeidskosten/voorwaardenontwikkeling. Alleen CAO+ “ruimte” is niet voldoende.

5.30 […]

Zoals met name Parnassia uitvoerig heeft betoogd wordt door de overheid een indexering vastgesteld: de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA). In het mede door de VNG ondertekende Hoofdlijnenakkoord GGZ van 11 juli 2018 staat onder meer vermeld dat partijen zich realiseren dat “de volgende elementen integraal onderdeel uitmaken van de lokale onderhandelingen: loonontwikkelingen (Overheidsbijdrage aan de arbeidsvoorwaardenontwikkeling, OVA) (…)” en dat in de onderdelen van de ggz waar sprake is van gecontracteerde zorg (…) “de OVA zichtbaar en volledig [wordt] doorvertaald in de prijzen” en dat dit “geldt voor zover mogelijk in 2019 maar in elk geval met ingang van 2020”. De H10-gemeenten hebben hun stelling dat zij hier niet aan gehouden kunnen worden in het licht daarvan niet dan wel onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.

  • Het Berenschot rapport 2019 kan niet worden gebruikt als onderbouwing voor het kostentarief van vrijgevestigden.

5.32

[…]

De Vereniging heeft er terecht op gewezen dat het begrip functiemix moeilijk verenigbaar is met de situatie van een zelfstandig werkend therapeut. In het rapport Berenschot 2019 wordt ook uitdrukkelijk gesteld dat de uitkomst en handvatten die in de handreiking staan geen inzicht bieden in de kostprijzen en tarieven voor vrijgevestigden. Ook de Waag heeft uitvoerig gemotiveerd onderbouwd dat en waarom haar situatie afwijkt van die van andere aanbieders. Of hieraan de gevolgtrekking moet worden verbonden die deze partijen voorstaan, te weten respectievelijk het afbreken van de aanmeldingsprocedure en het creëren van een separaat perceel, voert echter te ver voor de beoordeling in dit kort geding.

  • Dat de H10 gemeenten zelf de tijdnood veroorzaken kan de Jeugdhulpverlening niet worden tegengeworpen.

Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de H10-gemeenten onvoldoende aannemelijk hebben weten te maken dat zij in de aanmeldingsprocedure op proportionele wijze reële tarieven hebben vastgesteld die kostendekkend zijn en voldoen aan de eisen van de Jeugdwet. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om in dit geding de primair sub 2 gevorderde spoedvoorziening te treffen. De voorzieningenrechter realiseert zich dat dit verstrekkende gevolgen heeft voor de H10-gemeenten, gelet op de door hen geschetste tijdnood waarin zij zich bevinden. Dit kan echter niet ten nadele strekken van de jeugdhulpaanbieders, nu zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in grote problemen komen als de aanmeldingsprocedure wordt voorgezet op de huidige wijze. De omstandigheid dat de tijd nu dringt is voorts met name het gevolg van het feit dat de H10-gemeenten na de start van de aanmeldingsprocedure een groot aantal wijzigingen hebben moeten doorvoeren als gevolg van vele – terecht – door de aanbieders gemaakte bezwaren tegen diverse voorwaarden van de procedure.

Zie verder:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:11096

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *