Rechtbank over grensoverschrijdend belang: Haagse Hof snapt er niks van
Afgelopen 5 januari is een nieuwe uitspraak over bushokjesreclame gepubliceerd van de Rechtbank in Rotterdam. In de uitspraak maakt de rechtbank gehakt van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag over het begrip “duidelijk grensoverschrijdend belang”, waarin een andere uitspraak (van de Rechtbank in Rotterdam) werd vernietigd.
Een niet nader genoemde maar wel in Frankrijk gevestigde exploitant van bushokje reclames (net as JCDecaux?) stelde aan de hand van een uitspraak van het Haagse Gerechtshof dat sprake was van grensoverschrijdend belang en dat het inkopen van bushokjereclames daarom aanbestedingsplichtig was. Met die nieuwe informatie spande de exploitant opnieuw een kort geding aan om de vorderingen alsnog toegewezen te krijgen. De Rotterdamse Rechtbank tikt het Haagse Gerechtshof op de vingers, omdat het niet aan zou sluiten bij uitspraken van het Europese Hof van Justitie over grensoverschrijdend belang.
De Rb. Rotterdam:
De zaak die thans in dit geding voorligt heeft, anders dan de zaak die tot het arrest heeft geleid, slechts betrekking op (het financiële) belang van de overbruggingsovereenkomst en niet op de omvang van de uiteindelijk aan te besteden overeenkomst, waar een bedrag van een heel andere orde, en gelegen boven de drempelwaarde van artikel 2a.2 Aanbestedingswet 2012 (€ 5.225.000,- exclusief omzetbelasting) mee gemoeid zal zijn. Bovendien lijkt het arrest van het gerechtshof Den Haag op het punt van de concreetheid van de grensoverschrijdende belangstelling van een andere rechtsopvatting uit te gaan dan het arrest van het HvJEU.
(cursivering redactie AN)
De Rotterdamse rechtbank verwijst daarbij naar de Technoedi-uitspraak van het Europese Hof van Justitie, waar het Gerechtshof van Den Bosch ook naar verwees om vast te stellen dat er in Eindhoven geen sprake was van grensoverschrijdend belang van opdrachten voor bushokjesreclame. Het Hof van Den Haag beriep zich daarentegen op de Belgacom-uitspraak van ditzelfde Europese Hof van Justitie.
Hoewel er dus volgens het Gerechtshof Den Haag sprake was van grensoverschrijdend belang ligt volgens deze uitspraak van de Rotterdamse Rechtbank de grens een stuk verder weg als er alleen maar sprake is van een overbruggingsovereenkomst en niet van de uiteindelijke aanbestedingsovereenkomst.
Het is niet de enige interessante overweging in de Rotterdamse uitspraak. De rechtbank overweegt nog meer dat deelname aan de overbruggingsovereenkomst in strijd is met de objectieve criteria van de latere aanbestedingsovereenkomst.
Het door [eiseressen] gestelde strategische belang om zelf de contractspartij te worden bij de overbruggingsovereenkomst noopt niet tot een ander oordeel. Volgens [eiseressen] levert dit belangrijke informatie op voor het kunnen doen van een inschrijving op de aanbesteding. [eiseressen] miskent hiermee dat een aanbesteding plaats heeft te vinden louter op basis van objectieve criteria. De aanname van [eiseressen] dat een voordeel behaald kan worden bij de inschrijving op de aanbesteding door alvast een kijkje in de keuken te kunnen nemen bij [gedaagde] , is daarmee evident in strijd. Dat zou haar immers, ten opzichte van andere geïnteresseerden – [gedaagde] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er vooralsnog 4 of 5 partijen van hun belangstelling hebben doen blijken door het stellen van vragen – een onaanvaardbare en niet te rechtvaardigen voorsprong opleveren.
Zie eerder: