Kamervragen Durfinvesteerders in de jeugdzorg na aanbesteding – Aanbestedingsnieuws

Kamervragen Durfinvesteerders in de jeugdzorg na aanbesteding

Je moet ergens je geld mee verdienen, dus waarom zou je dat als durfinvesteerder niet in de vaderlandse Jeugdzorg steken. Dat is een hele lucratieve markt. In de NRC stond er kennelijk een artikel over in de krant, dat durfinversteerders in de markt zijn gesprongen. Consequentie is dat het lonend is kinderen met lichte problemen snel te helpen, omdat daar een goede marge op zit; als er geen onderscheid gemaakt wordt naar de verdiensten per klacht, en de moeiijke gevallen waar tijd en aandacht in moet worden gestoken, dus niet zo lonend zijn en blijven liggen. Moeilijke gevallen die meer tijd kosten en niet navenant meer opbrengst inhouden, bij jeugdzorg zijn dat suicidale kinderen.

Het vreemde is niet zo zeer dat dit gebeurt, het vreemde is dat de jeugdzorg wordt vermarkt in een termijn van slechts enkele jaren, zonder daarbij in de gaten te houden wat de nefaste effecten zijn van marktwerking, zonder dat er rekening is gehouden met de bescherming van de stakeholders: de kinderen en dat de onvrijwillig ondernemende nieuwe markttoetreders/zorgverleners helemaal niet eens weten wat een markt is en hoe dat werkt. En dus ook niet, dat je bij tijdschrijven met directe uren nu eenmaal het beste de kantjes ervan af kan lopen, ongeacht of dat nu is in de advocatuur of boekhouden.

©Goran Horvat
source: Pixabay

Tijdschrijven is ambtenaren, zoals de opsteller van de antwoorden op de kamervragen waarschijnlijk is, volslagen onbekend. Hier komt een Sesamstraat-uitleg. Het is afschuwelijk. Of je dat nu voor juridisch werk moet doen of voor totaal iets anders. Je kan om half 8 ‘s avonds nog niet naar huis want je moet nog een half uur lang voor elke 3 minuten invullen of je nu bezig was met faxen naar de rechtbank, faxen naar overig, lezen, schrijven, overleg of wat dan ook en dat met allerlei codes. Al je gratis liefdewerk oudpapier overwerk in de vorm van marketing of onderzoek, dat kan je niet inboeken als leuke extraatje want leuke extraatje heeft geen aparte code. Bovendien staat tijdschrijven er ook nog eens niet op, je wordt vaak gedwongen dat tijdschrijven in je eigen tijd te doen, ook al kost dat flink.

Hoe je die codes ook benoemt, als je ze eenmaal hebt, komt er een grafiek uit en dan krijg je dat management verkeerde beslissingen gaat maken, op basis van onwerkelijke nepkennis. Zelfs bij redactie hebben grotere uitgevers dit tijdschrijven bedacht; terwijl je natuurlijk weinig extra iq -punten nodig hebt om te bedenken dat je bij redactie juist zo veel mogelijk op resultaat moet belonen en zo min mogelijk op tijdschrijven, anders krijg je alleen maar telefoonboeken met geautomatiseerde registers en afkortingenlijstjes en content die ergens anders al gratis was. Natuurlijk, dat doet dat tijdschrijven niet zelf. Het tijdschrijven wordt afgedwongen bijvoorbeeld door actief aandeelhouderschap van aandeelhouders, uitgevers zonder verstand van uitgeven, afgunstige juristen in de maatschap, en zeker bij advocatenkantoren vaak ook nog in combinatie met nederig voetvolk dat te weinig ruimte heeft om verandering in het management aan te brengen, qua ontslagrecht. Tijdschrijven is gewoon een te simpel systeem. Je houdt bij hoe lang je erover doet en je deelt dat door de omzet die je ermee maakt. Dan doe je dus alleen nog maar de dingen waar je snel veel omzet mee maakt.

Ook in de Jeugdzorg. Als je jeugdzorg gaat aanbesteden, benadeel je al kleine zelfstandige bijvoorbeeld jeugdpsychiaters en bevoordeel je grote kantoren met nederig voetvolk, in een moeilijke positie qua ontslagrecht. Die managers zijn algauw te duur voor wat het nederig voetvolk ophaalt en dan besluiten ze alras om te maximaliseren door het voetvolk te optimaliseren. Dat doen ze dan door uren te turen naar een grafiek waaruit blijkt dat jeugdcoach Anna minder moet lezen en jeugdcoach Brenda meer moet overleggen met Anna over wat Anna gelezen heeft. En dat er toch nog genoeg geld over is voor de manager als we Anna ontslaan. Het zegt dus niets over de vraag of Anna moest lezen, of de kinderen beter zijn geholpen nu Anna wat gelezen heeft. Je kan dat niet beoordelen aan de opgave maar daar gaat het niet om, het uren schrijven was alleen maar bedoeld als tool om Anna een minnetje achter haar naam te geven en een betere uitgangspositie te verkrijgen in een eventuele ontslagzaak. Bovendien, en dat is het tragische, dat managers dat vaak ook niet onder ogen willen zien, zat er aan Anna ook een zeker gehalte aan omzet vast, die nu weg is. Omdat Manager zo goed ontslagen heeft, krijgt hij uit de omzet van Anna gefinancierde loonsverhoging en het jaar erop is Brenda aan de beurt. Een kleine ZZP’er heeft al die kosten aan overhead niet. Die wordt niet zo gedwongen te presteren op non-factoren en is daarom heel rustgevend relaxed tegen een kleine opslag op de prijs.  Maar die reageert daarom hoe dan ook niet op je aanbesteding. De grote ondernemer is toch wel goedkoper.

Dit was dus echt van tevoren aan te zien komen, en trouwens ook nog voorspeld door Nostradamus.  Echt heel gek is het dan niet dat er kamervragen over komen. Ditmaal van het CDA en nog eens apart van de PvdA, SP en Kuijken, Westerveld en Hijink. Eerst sturen we even de vragen mee van het CDA. Merk op dat het antwoord op vraag 4 geen antwoord is op de vraag van vraag 4. Er wordt gevraagd naar financiële prikkels vanuit een ondernemers-oogpunt. De strategie van ondernemers wordt namelijk direct beïnvloed door deze manier van absurd opdrachtgeverschap. In het antwoord kijkt het Ministerie naar zichzelf, met een mooi wetsvoorstel en een programma ergens. Maar dat zegt dus helemaal niets over de strategie die ondernemers er dóór je onverstandige inkoopstrategie op nahouden. Het is natuurlijk niet een Minister maar het nederig ambtelijk voetvolk dat dit in elkaar timmert. En die weten dus al niet wat tijdschrijven is.

Vanuit VWS wordt gewerkt aan het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz). Met deze wet zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van het inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast zal onderzocht worden of het wenselijk, (juridisch) mogelijk en handhaafbaar is een norm te ontwikkelen voor maatschappelijk maximaal aanvaardbare winstuitkering
Vraag 2:
Kunt u voor jeugd-ggz een overzicht geven van alle instellingen die in handen zijn van durfkapitalisten?

Antwoord vraag 2:

Nee; ik heb geen uitputtend overzicht van de eigenaren van instellingen in de jeugd-ggz. Ik heb navraag gedaan bij branchevereniging van investeringsmaatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). De NVP vertegenwoordigt circa 90% van het door participatiemaatschappijen beheerde vermogen in Nederland. Op basis van een inventarisatie onder haar leden laat de NVP weten dat het aantal Nederlandse participatiemaatschappijen dat investeert in aanbieders van jeugd-ggz en andere onderdelen van de jeugdzorg, beperkt is. Naar schatting van de NVP hebben vijf tot zeven investeringsmaatschappijen nu geïnvesteerd in twee tot vier zorgaanbieders in de jeugdzorg.

Vraag 3:

Bent u het eens met de conclusie uit het artikel in NRC Handelsblad dat kinderen met lichte problemen lucratief en snel geholpen worden, maar kinderen met ingewikkelde problemen (te) vaak aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 3:

We zien inderdaad nog te vaak dat kinderen met een complexe zorgvraag niet tijdig worden geholpen. Ik vind dat elk kind recht heeft op tijdige en passende zorg, of het nu gaat om lichte of ingewikkelde problematiek. In een brief aan uw Kamer1 heb ik geschetst hoe we invulling geven aan de uitvoering van de motie van Westerveld over een doorbraakaanpak voor jongeren met een specialistische en complexe hulpvraag.

Vraag 4:
Welke financiële prikkels zorgen ervoor dat lichte problemen worden opgepakt en ingewikkelde problemen niet? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Antwoord vraag 4:
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt met opzet veel ruimte aan gemeenten, zodat zij maatwerk kunnen leveren en kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en gezinnen te ondersteunen. Gemeenten dienen daartoe reële prijzen te betalen. Reëel betekent in eerste instantie dat de tarieven kostendekkend moeten zijn (uitgaande van een goede bedrijfsvoering van een aanbieder). Vanuit maatschappelijk oogpunt betekent reëel ook dat de tarieven geen ruimte bieden tot het maken van exorbitante winsten. Prijzen dienen daarbij dus aan te sluiten bij de kostenopbouw van aanbieders. Deze wordt deels bepaald door de grootte van een aanbieder, maar voornamelijk door de soort en zwaarte van de zorg die de aanbieder biedt.
Het programma ‘Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein’ kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt hierbij ook ondersteuning bij de vraag op welke wijze gemeenten in hun tarifering onderscheid kunnen maken in lichte en zwaardere zorg.
Momenteel wordt gewerkt aan het wetsvoorstel ‘maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015’. Op basis van dat wetsvoorstel zal er een AMvB ‘reële prijzen Jeugdwet’ worden opgesteld. Deze moet gemeenten helpen om tot een reële prijs te komen.

Vraag 5:
Wat is uw reactie op de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat naast de problemen in de hulp voor jeugdigen die om een acute oplossing vragen, er ook stelselproblemen zijn die een structurele bovenregionale aanpak vragen? Welke acties onderneemt u hierop?

Antwoord vraag 5:
Deze conclusie onderschrijft de noodzaak van de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel ‘Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen’. Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen. Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.

Vraag 6:
Klopt het dat opname in de jeugd-ggz niet in alle jeugdhulpregio’s is ingekocht, omdat gemeenten sturen op normalisering door minder specialistische zorg en/of jeugdhulp met verblijf in te kopen? Zo ja, welke regio’s zijn dat?

Antwoord vraag 6:

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van alle vormen van jeugdhulp. In elke jeugdhulpregio moet ook specialistische zorg beschikbaar zijn. Ik heb er geen zicht op in welke regio’s mogelijk vooraf te weinig specialistische jeugdhulp is ingekocht door gemeenten.

De gedachte achter de transformatie van de jeugdhulp is dat zorg zo dichtbij huis als mogelijk wordt verleend en dat jeugdigen niet onnodig lang op een verblijfplek verblijven (normalisering). Jeugdhulp wordt vanuit dat perspectief steeds meer ambulant ingezet. Ambulante zorg is echter niet per definitie minder specialistisch dan jeugdhulp met verblijf. Er wordt bijvoorbeeld steeds vaker ingezet op intensieve ambulante hulp, wat ook een vorm van specialistische hulp is. Daarnaast wordt specifiek specialistisch aanbod vanuit het Landelijk Transitie Arrangement Jeugd (LTA) georganiseerd. Het LTA wordt door de VNG georganiseerd. Hierin staan afspraken tussen de gemeenten en een beperkt aantal zorgaanbieders beschreven, om er zeker van te zijn dat er een altijd een contractbasis is voor aanbieders met uitzonderlijk aanbod. Het LTA is er voor essentiële landelijk werkende functies in het zorglandschap. Denk aan de zorg in academische ziekenhuizen, topklinische behandelafdelingen en dergelijke.

De vragen van de PvdA cum suis herkennen wel de nefaste effecten van marktwerking in de jeugdzorg. Opvallend veel kortaffer beantwoord. De dienstdoende ambtenaar deed kennelijk geen moeite meer de vraag serieus te beantwoorden. Kan ook zijn omdat hij/zij toch al geen voorstander was van marktwerking in de jeugdzorg en dat nu moet gaan zitten uitleggen. Maar waarschijnlijker ziet hij er geen inherent negatieve effecten van de marktwerking. Ambtenaren hebben dat, dat ze het bedrijfsleven idealiseren. Zou je ook doen als je op 27 hoog de hele dag uit het raam staarde.

Het is niet alleen kommer en kwel op de markt. In een vrije markt heb je als opdrachtgever de keuze tussen een kleine partij of een grote, een gespecialiseerde of een generalist. Als de markt echt vrij was, kon hetzij de  ouder, hetzij de voogd hetzij het kind, altijd vrolijk dansen richting de zorgverlener van zijn voorkeur. Waar de marktpartij-keuze ook ligt in de aanbesteding van Jeugdzorg, door te gaan aanbesteden, wordt de vrije marktkeuze verder beperkt, tot wat bereid is mee te doen met een aanbesteding, de prijs die van tevoren is gespeculeerd en geen nacalculatie kent, en het gebrek aan overleg dat inherent is aan elke aanbesteding. Maar ook de controle op onderaannemerschap en beleidsdoelstellingen als social return van jeugdpsychiatrie. . Dan heb je ook nog eens te maken met winstuitkeringen. Is dat onverwachts, nee. En bovendien, Van Wingerden deed het al eens voor bij Alcides en het Welzijn voor Zeeburg.

Het is van belang te herinneren dat er niet veel overblijft van een vrije markt met aanbesteden. De marktpartij, die jij vrij hebt uitgekozen, van tevoren toen je nog niet wist wie er reageerde en de selectiecriteria opstelde. Het zijn allemaal nadelen, die van tevoren hadden kunnen worden voorzien en dan natuurlijk ook niet optimaal maar toch in elk geval beter hadden kunnen worden ingeregeld, of toch in elk geval beter voor kunnen gewaarschuwd. Maar As, dat is verbrande turf. Hieronder nog de vragen van de PvdA en de SP.

Vraag 1:
Heeft u kennisgenomen van het bericht ‘Durfinvesteerders zien brood in tieners met lichte psychische klachten, zwaardere patiënten belanden op wachtlijst’? [1]

Antwoord vraag 1:
Ja.

Vraag 2:
Welke concrete veranderingen heeft u tot stand gebracht in de afgelopen periode, waarin u meermaals constateerde dat de geestelijke gezondheidszorg verziekt is door marktwerking?

Vraag 9:
Wat gaat u, met gepaste urgentie, doen om zo voortvarend mogelijk in te grijpen in dit systeem dat wat betreft de stellers van deze vragen vooral is geënt op marktwerking en zich meer bezighoudt met het tevreden houden van investeerders en aandeelhouders dan met het bieden van de beste zorg voor kwetsbare jongeren?

Antwoord vraag 2 en vraag 9:
Zorggeld moet effectief, doelmatig en rechtmatig worden besteed. Een zorgaanbieder moet een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Tegelijkertijd is er in de zorg geen plaats zijn voor zelfverrijking. Het is van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over tarieven en eventuele winstuitkeringen door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Het is belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze contracteren voor welke zorgvormen én onder welke voorwaarden zij dit doen. Het programma ‘Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein’ kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt ook ondersteuning aan gemeenten bij het bepalen van hun tarifering.

Daarnaast wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz).1 Dit betreft onder andere wetgeving op grond waarvan voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering, als zich excessen voordoen en het noodzakelijk is die tegen te gaan. De Wibz bouwt als aanpassingswet voort op de aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders ((a)Wtza). Ik ben voornemens de maatregelen die worden voorbereid in het kader van de Wibz ook te laten gelden voor aanbieders in de jeugdzorgsector. Dit sluit aan bij de motie Kuiken en Peters2 waarin wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om excessieve winstuitkering tegen te gaan.

Onlangs heeft u het rapport ‘Normering winstuitkering zorg’ ontvangen als bijlage bij de voorgangsbrief over de aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders ((a)Wtza) en de Wibz3. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de verdere uitwerking van de Wibz.

Vraag 3:
Bent u van mening dat het acceptabel is dat er ‘geleurd’ moet worden met suïcidale tieners omdat zij voor het systeem te duur zijn om te helpen? Zo nee, welke directe conclusie verbindt u daaraan?

Antwoord vraag 3:

Het is niet acceptabel dat jongeren met suïcidale gedachten niet geholpen worden. Hulp moet tijdig ingezet worden voor kinderen en jongeren die dit nodig hebben. Gemeenten hebben de plicht om jeugdhulp en ondersteuning te bieden en zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van jeugdhulp. Ook hebben gemeenten vanuit de Jeugdwet de verplichting om hun gecontracteerde aanbieders een reële prijs te betalen. Het eerder genoemde programma ‘Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein’ kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt hierbij ook ondersteuning t.a.v. de vraag op welke wijze gemeenten in hun tarifering onderscheid kunnen maken in meer lichte en zwaardere zorg.

Daarnaast werk ik aan een AMvB ‘reële prijzen Jeugdwet’. Deze AMvB moet gemeenten helpen om tot een reële prijs te komen en nadere invulling geven aan hun verplichting om te voorzien in reële prijzen.

Naast reële prijzen voor aanbieders is het belangrijk dat weinig-voorkomende specialistische zorg voldoende beschikbaar is. Dit willen we realiseren door de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel ‘Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen’. Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen. Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde weinig voorkomende specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig worden gesignaleerd. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.

Vraag 4:
In hoeverre kunnen gemeenten eisen stellen over maximale winsten bij zorgaanbieders?

Antwoord vraag 4:

Gemeenten zijn in het kader van de Jeugdwet verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders die doelmatige en veilige jeugdhulp kunnen bieden. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z’n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Het is belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze contracteren voor welke zorgvormen én onder welke voorwaarden zij dit doen. Een voorbeeld hiervan is Den Bosch. Zij hebben er voor gekozen om in de nieuwe contractronde voor contracten per 2022 op te nemen dat er een maximum winstpercentage van 5% is toegestaan voor aanbieders.

Bij de contractering van een aanbieder en de levering van de jeugdhulp is het aan de gemeente om te beoordelen of deze voldoet aan de lokaal vastgestelde kwaliteitseisen en of deze doelmatig en veilig geboden wordt. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer of contractmanagement inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven, ook gedurende de looptijd van het contract.

Vraag 5:
Is het volgens u wenselijk dat Nederlandse ggz-aanbieders verdienmodellen hebben die blijkbaar aantrekkelijk zijn voor buitenlandse investeerders? In hoeverre is dit juridisch houdbaar? Komt dit de zorg voor kwetsbare jongeren ten goede?

Antwoord vraag 5:

Zoals eerder genoemd vind ik dat geld voor zorg niet bedoeld is voor zelfverrijking. Een zorgaanbieder moet wel een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Daarom is het belangrijk dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Zorginstellingen moeten, ongeacht het eigenaarschap, zich houden aan de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit. Zie ook de beantwoording van vraag 2.

Vraag 6:
Zijn er meer van dit soort investeringsmaatschappijen actief in de jeugdzorg? Zo ja, hoeveel en hoeveel zorg verlenen zij?

Antwoord vraag 6:

Ik heb geen overzicht van eigenaren van instellingen in de jeugd-ggz. Ik heb hierover navraag gedaan bij branchevereniging van investeringsmaatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). De NVP vertegenwoordigt circa 90% van het door participatiemaatschappijen beheerde vermogen in Nederland. Op basis van een inventarisatie onder haar leden laat de NVP weten dat het aantal Nederlandse participatiemaatschappijen dat investeert in aanbieders van jeugd-ggz en andere onderdelen van de jeugdzorg, beperkt is. Naar schatting van de NVP hebben vijf tot zeven investeringsmaatschappijen nu geïnvesteerd in twee tot vier zorgaanbieders in de jeugdzorg.

Vraag 7:
Bent u bereid zich hierbij uit te spreken richting de directeur van deze onderneming, en in het algemeen, dat deze werkwijze niet bijdraagt aan het verkorten van wachtlijsten ‘door samenwerking met traditionele ggz’?

Antwoord vraag 7:

De directeur van de betreffende organisatie heeft mij laten weten zich niet te herkennen in het beeld dat geschetst wordt door het artikel. Ten aanzien van het verkorten van wachtlijsten heeft hij aangegeven dat de organisatie actief is in regionale samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld aan de transfertafels, om gezamenlijk met andere aanbieders te zoeken naar regionale oplossingen voor wachtlijsten.

Vraag 8:
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar sprake geweest van buitenlandse investeringen in Nederlandse (jeugd)-ggz instellingen? Heeft u zicht op welke instellingen het betreft en de effecten die dit gehad heeft?

Antwoord vraag 8:

Ik heb geen overzicht van alle investeringen die in de (jeugd-)ggz worden gedaan. Concentraties (waaronder fusies en overnames) in de zin van de Mededingingswet moeten bij de NZa gemeld worden voor de zorgspecifieke fusietoets. De verplichting een concentratie bij de NZa te melden geldt voor een zorgaanbieder die in de regel met minstens vijftig personen zorg verleent. De NZa heeft aangegeven de afgelopen vijf jaar geen soortgelijke overnames te hebben beoordeeld waarbij een buitenlandse investeerder een (jeugd) ggz-instelling overneemt. Wel heeft Orpea SA, een Franse investeerder die actief is op het gebied van intramurale zorg in Europa (waaronder Nederland), via haar indirecte Nederlandse dochterondernemingen een enkele keer een ggz-instelling overgenomen. Orpea SA is door middel van haar indirecte Nederlandse dochterondernemingen al langer actief op de Nederlandse zorgmarkt.

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *